Zeker, het was niet de meest logische volgorde om eerst 350 pagina’s tekst te produceren en pas daarna uit te zoeken hoe je eigenlijk een boek schrijft
Daar ging ik me alsnog in verdiepen. Ik nam een abonnement op het blad ‘Schrijven Magazine’ en vond de beoordelaar van mijn ‘poging tot boek’ bereid om mijn schrijfcoach te worden. Ik had daarvoor, met bewondering, één van zijn boeken gelezen. Koortsachtig las ik daarna ‘ Handboek voor schrijvers ‘ en ‘Wat is literatuur?’ van Sartre. ‘Waarom schrijft men, voor wie schrijft men?’ Vragen die ik mezelf nog niet had gesteld…ik was gewoon begonnen. Net zoals ooit mijn moeder. Toen ze alleen was achtergebleven en te weinig bezoek ontving, haar zoons waren druk, krabbelde ze schriftjes vol met verhaaltjes, die ze voorzag van de aanwijzing ‘je gooit het later maar weg.’
Ik las boeken die als voorbeeld zouden kunnen dienen omdat ze succesvol waren zoals ‘Het Smelt’ van Lize Spit. Ik zag juichende recensies op de flap.Het boek telt 480 pagina’s, dat is vrijwel evenveel als het complete oeuvre van Elsschot en dat voor een debutante. Na 100 pagina’s was een meisje ongesteld geworden en had één van haar twee vriendjes zijn arm in een koeienkont gestoken, zoekend naar een pingpong bal die er niet was. Humor van het platteland: er wordt ook nog een dronken moeder per kruiwagen afgevoerd. Het verhaal speelt zich af in een Vlaams dorp, maar ik moest telkens denken aan Almelo: in Almelo is altijd wat te doen, soms staat het stoplicht op rood, dan weer op groen (Herman Finkers). Maar hier ontbrak zelfs het stoplicht.
Als lezer gaf ik het op, maar op zoek naar de vraag ‘waarom is dit een goed boek?’ heb ik doorgezet. Tussendoor heb ik me getroost met stukjes ‘Kaas’ van Elsschot. Pas na 300 pagina’s gebeurt er wat, maar dan is de modale lezer al lang gevloerd. De omvang van het boek wordt vooral bereikt door hele stukken die nergens overgaan en zinnen zoals deze:
’Mijn longen knellen langs de lucht die ik in adem. Een krop klauterde door mijn strottenhoofd, traag maar met scherpe klimijzers.’
Ik kreeg het er benauwd van, zou ik zeggen. Als het zo moet, geef ik het op. Ik krijg het niet uit m’n pen. Ik heb troost gezocht bij mijn schrijfcoach. Dit was zijn reactie:
‘Sommige ‘goede’ boeken zijn inderdaad niet om door te komen voor de doorsnee lezer. Veel boeken in de grote kranten/tijdschriften/websites worden besproken door zeer geoefende lezers, die zich vervelen bij veel ‘eenvoudiger’ boeken.
Hij raadde me aan boeken te lezen van de Duitse Nele Neuhaus, waarvan er 3.5 miljoen zijn verkocht nadat eerder uitgevers het hadden afgewezen. Ik begreep dat het al heel wat is als een schrijver in Nederland een paar duizend boeken verkoopt en kreeg al visioenen van een vertaling in het Engels van ‘mijn boek.’
De “bedrijfstak boek‘’ heeft de aansluiting met de doorsnee lezer kennelijk verloren. Wijzer vervolg ik mijn zoektocht.