Bengong

Voor de tweede keer in een jaar was er een goudklomp zoek. En eindelijk was Bapak Gelgel bereid met de bank te praten want zo kon het niet langer.

Onder een tegel in het varkenshok, in een holte van de huistempel, onder zijn matras, begraven in de grond, overal waren goudklompen verstopt, honderden. Vaak droomde Bapak Gelgel dat iemand één van zijn bergplaatsen had ontdekt en dan stond hij bezorgd op om in het aardedonker te gaan graven. En nu was er voor de tweede keer een goudklomp zoek, weg, gestolen.

Hoe was het zover gekomen? 

De familie Gelgel stamde af van de Raja van Badung, nu Denpasar geheten. Op 20 september 19O6 werd de koninklijke familie, mannen, vrouwen, kinderen en honderden volgelingen doodgeschoten door Nederlandse militairen. In witte gewaden waren ze de kogelregen in gelopen en hadden zelfmoord gepleegd, waarbij de vrouwen hun gouden sieraden naar de vijand wierpen, in machteloze woede roepend: ‘Hier, dit is toch wat jullie willen?’ Wat restte waren stapels bebloede lijken met opengesneden buiken, vol bajonetsteken en kogelgaten. Deze slachting is bekend geworden als de “Badung Puputan.”

Er waren enkele overlevenden, onder wie een kind van de Raja, dat enige erfgenaam werd van grond in Oost Bali, rijstvelden, bossen, vruchtbare en onvruchtbare gebieden. Dit kind werd de grootvader van Bapak (uitgesproken als Pak) Gelgel.

Wat na twee generaties van de erfenis overbleef was een kuststrook van vijftig kilometer lang en enkele honderden meters breed. Onvruchtbare, gortdroge grond, rotsige heuvels en stranden met zwart zand. Geen rijst op te verbouwen, waardeloos. Totdat…

In de jaren zestig van de vorige eeuw was het begonnen in Candidasa, daarna volgde Seraya, toen een reeks vissersdorpen die aanééngesloten Amed gingen heten, tenslotte Tulamben. Overal was de grond grotendeels eigendom van de familie Gelgel.

Werd er olie gevonden? Zoiets.

De waardeloze stroken grond langs baaien en zee en heuvels vol keien werden goud waard in handen van projectontwikkelaars. Duizenden toeristen ontdekten Oost Bali en in hun kielzog volgden avonturiers die duikscholen begonnen, westerse vrouwen die yoga-retreats startten, investeerders die 5- sterren resorts lieten verrijzen, welgestelde pensionado’s die villa’s bouwden. Ze hadden één ding gemeen: ze moesten eerst langs Bapak Gelgel, die hen glimlachend ontving in lendedoek, gezeten in zijn simpele bale(rusthuisje) waar hij de dag doorbracht temidden van kinderen, kleinkinderen, kippen en varkens. Het leven was goed en speelde zich af op een hectare grond aan zee, waar hij af en toe ging vissen als hij niet druk was met hanegevechten in de banjar (dorpshuis) die tegenover zijn huis lag. Zijn huis, gammele bouwsels rondom een erf waar de hele familie woonde. Natuurlijk met tempel. Dagelijks bad Bapak Gelgel daar en soms in Badung, nu Denpasar, waar zijn grootvader als kind onder de lijken van zijn ouders vandaan was gekropen.

De buitenlanders investeerders, ook de Nederlanders, waren welkom. Vergezeld van een vertaler, een familielid van Bapak Gelgel, gingen ze op audiëntie, keken verbaasd naar die half naakte, tanige man en deden net of ze de palmwijn die in jerrycans voorhanden was, lekker vonden. Met het stuk grond in gedachten waar het allemaal om begonnen was slikten ze zelfs de arak weg. Zelf gestookt, zo werd vertaald. Bapak Gelgel sprak geen woord Engels, ook geen Bahasa Indonesia, alleen Balinees. Voor de onderhandelingen maakte dat geen verschil, er werd niet onderhandeld. Bapak Gelgel, omringd door familieleden en met kleinkinderen op schoot, had een simpele formule: de prijs per are die de laatste keer was betaald maal twee en dat in baar goud.

Zelfs gehaaide projectontwikkelaars hadden daar niet van terug en kwamen na drie vergeefse bezoeken in het donker terug met een 4 WD Mercedes waarvan de assen de grond raakten. Hun voorstel de transactie via de notaris te leiden was reden voor hilarisch gelach. De vertaler legde uit: ‘Iedereen weet dat notarissen dieven zijn dus dat gaat echt niet gebeuren.’ De klompen goud werden geteld en gewogen, Bapak keurde de transactie goed, het certificaat van eigendom werd van zolder gehaald. Tijd voor de arak. En nieuwe graafwerkzaamheden.

Tot die dag van het familieberaad want zo kon het niet langer.

Bapak Gelgel was hoofd van de familie maar drie zussen waren ook rechthebbend op het familiefortuin. Dan waren er nog vijf kinderen, drie werkten respectievelijk als chauffeur, nachtwaker en keukenhulp in de opbloeiende toeristen – industrie, één ging af en toe vissen met Bapak Gelgel en reed op een Harley Davidson, achterop meestal een blonde toeriste. De jongste, Ketut, was anders, hij had net de highschool gedaan en wilde doorleren… maar wat?

De oudste zus vond het tijd worden de goudklompen bij de BNI, Bank National Indonesia, te deponeren. Bapak wist zeker dat daar allemaal rovers werkten. De andere zus vond het beter het goud te verdelen over een pààr banken. De zon zakte weg in de Balizee, Bapak Gelgel besloot de volgende dag te gaan bidden in Badung om raad aan de goden te vragen en viel in slaap, kleinkinderen op schoot.

Zoon Ketut, had graag contact met buitenlanders, in Indonesia aangeduid als bule. Bij een Zwitsers echtpaar, Johann en Ingrid Goldmann, dat een villa aan zee had gebouwd op Gelgel – grond, kwam hij graag over de vloer. Hij kon oefenen met zijn Engels en luisterde geboeid naar de verhalen over sneeuw en bergen, universiteiten en banken en begon te dromen over een opleiding in Zwitserland. ‘En banken in Zwitserland, daar was geld echt veilig, ongeacht de herkomst,’ vertelde Johann. En een opleiding tot hotelmanager, zou dat niet wat zijn voor Ketut? Wellicht kon hij later…’

Er volgde weer een familieberaad waarin Ketut met zijn plan kwam. ‘Ik ga in Zwitserland studeren en we brengen het goud naar een Zwitserse bank. Ik kan dan elke week gaan kijken of het er nog ligt en Pak op de hoogte houden.’

Maar Pak Gelgel ging niet akkoord. Ketut hoorde bij zijn familie. De oudste zus kwam met een voorstel: we gaan met de hele familie en dan voor een jaar. We kunnen zo ons goud in de gaten houden en Ketut kan naar school.

De andere zussen waren nieuwsgierig naar dat verre land met sneeuw, horloges en mode en stemden in. Bapak keek bezorgd, kon hij daar vissen? Hadden ze er hanen gevechten? En die Zwitsers, dat waren toch geen moslims want hij wilde wel af en toe een varken kunnen slachten voor de babi guling.

Raad werd gevraagd aan Johann en Ingrid. ‘Willen jullie niet met ons mee, om ons te helpen de weg te vinden?’ was de vraag.

Johann en Ingrid waren welgesteld en daarbij zeer sociaal. Ze hadden al drie stichtingen (‘yayasan’s’) opgericht om de talloze problemen die op hun weg kwamen op te lossen. Het was begonnen met de taxichauffeur na aankomst op het vliegveld. Die vertelde onderweg met een betraand gezicht dat zijn zoon, de beste van de klas, niet langer naar school kon… geen geld. Verder zei hij niets en liet de bal het werk doen. Johann en Ingrid keken elkaar geschokt aan, richten hun eerste yayasan op en sponsorden het joch nog jaren, zoals ook andere verse toeristen deden.

Later gingen Johann en Ingrid eerst op onderzoek uit voordat ze de knip trokken. Ze hoorden dat een zeer oude vrouw, oma Sery, hoog in de bergen woonde, alleen en onder mensonterende omstandigheden. Samen met het dorpshoofd gingen ze kijken. Het dorpshoofd belde onderweg, zei in het Balinees ‘kijkdag oma,’ de familie wist genoeg. Oma verwisselde haar sarong en kebaya voor lompen, veegde haar make – up weg, werd met de 4 WD Toyota van de familie de bergen in gereden en achtergelaten in een oude koeienstal. Daar trof de familie Goldmann de stumper. De vaste tekst was: ‘Ik zou u graag wat te drinken willen aanbieden, maar u ziet, ik heb hier niks.’ De yayasan ter verzorging van eenzame oudjes in de bergen’ werd de volgende dag opgericht. Niemand deed tevergeefs een beroep op deze aardige Zwitsers, zeker niet de familie Gelgel.

Het was een bond gezelschap dat op donderdag 16 december in de lounge van Singapore Airlines rondhing: Bapak Gelgel had geweigerd westerse kleren aan te trekken, was in sarong en selendang en droeg zijn udeng (traditioneel hoofddeksel), de dames waren Indonesisch chique gekleed, blauwe pantalons, witte blouses, sieraden, handtasjes, de twee meegenomen hulpjes droegen jacks en mutsen die ze speciaal gekocht hadden… sneeuw! Johann en Ingrid waren beschaafd Zwitsers gekleed, dure merkkleding, Ketut droeg een pantalon van Johann.

De dames waren opgewonden, Ketut enthousiast, Bapak Gelgel keek bedrukt en piekerde zichtbaar. Johann vertelde. Alles komt goed, ik heb voor jullie een villa gehuurd aan een groot meer, het meer van Genève. Bapak kan daar vissen, over een paar dagen komt zijn jukung aan. Bapak had er op gestaan zijn eigen boot mee te nemen. Er volgde de ene na de andere vraag. Wat voor godsdienst hebben de mensen, zijn er tempels?’ Johann legde uit, Ketut vertaalde: ‘Nee, er zijn geen tempels, maar ik kan in de tuin wel een huistempeltje laten bouwen. Bapak knikte gerustgesteld en vroeg: ‘Welke godsdienst hebben die mensen?’ ‘Sommigen zijn Christen, maar de meesten hebben geen godsdienst,’ vertelde Johann. De hele familie keek geschokt. ‘Geen godsdienst, wat denken ze dat er gebeurt als ze dood gaan? Johann haalde z’n schouders op’ Niks.’ ‘Wat zielig voor die mensen.’

‘Businessclass passengers are invited to board now.’

Sonar Swiss Rentals had z’n best gedaan. Er was net een villa vrij gekomen door vertrek van een familie uit Koeweit. Zeven kamers, een eetzaal, keukens, vier badkamers, een binnenzwembad met sauna en het belangrijkste: een diepe tuin die uitkwam op het meer van Genève.

Gelegen in een rustig wijkje, geen verkeer, gemaaide gazons, geen propje op straat, nette buren: een uit Afrikaans land gevluchte dictator, bestuurders van multinationals, een Russische miljardair.

‘Nou, Bapak, wat denkt u ervan?’ vroeg Johann die samen met een dame van Sonar de familie had rondgeleid. ‘Is het niet fantastisch, echt wat voor u, zo aan het water. En de prijs? Ongeveer een kilo goud per maand, koopje!’

Het had een paar weken geduurd voordat de familie Gelgel enigszins gewend was. De jukung uit Bali was aangekomen, in de tuin was een tempel gebouwd en een huisje dat op een Balinese bale leek. Alle matrassen waren verzameld in de eetkamer zodat de familie gezellig bij elkaar kon slapen, de sauna bleek handig om vis te stomen en in het zwembad zwommen nu goudkarpers, dezelfde soort als in de vijver thuis. Forellen hadden wel wat van de makrelen in de Balizee en pak Gelgel ving elke dag wel een handjevol. Dankzij de goede zorgen van Johann waren de goudklompen, het bleken er 882 te zijn, veilig opgeborgen in de kluizen van Credit Suisse. Volgens afspraak werd Pak Gelgel elke zaterdag om acht uur precies per limousine door de bankdirecteur opgehaald om rondgeleid te worden in de spelonken van de bank: en jawel de goudklompen lagen er nog.

Zoon Ketut was verrast dat hij door Johann was ingeschreven op de Ecole Hôtelière de Genève, waar Frans de voertaal was, maar Johann legde uit: ‘In de hotelwereld is Frans belangrijk en je bent slim genoeg om dat te leren.’ Binnen twee maanden sprak Ketut Frans en maakte hij vrienden waarmee hij uit ging in Genève. En zelfs Pak Gelgel burgerde een beetje in, de Afrikaanse buurman ging mee vissen, hij was met Ketut naar de kegelclub gegaan en de dames kwamen over de vloer bij de buren waarmee ze gingen shoppen in Genève. Kruiden werden ingevlogen uit Bali, zodat van Zwitserse forellen saté ikan gemaakt kon worden.

Samen in een kring op de vloer, uit dezelfde schaal eten, met de hand, zoals ook thuis, gezellig. Wat ontbrak was de babi guling en toen Galungan naderde ( de dag dat de boze geesten Bali verlaten) vond Pak Gelgel het tijd om op zoek te gaan naar een varken van rond de honderd kilo. Ketut ging met tegenzin mee, maar in Bali luisteren zoons naar hun vader dus werd een tochtje ondernomen met de Mercedes de bergen in, op zoek naar boeren met varkens.

‘Pak, ik weet niet of die boeren wel aan ons willen leveren, ze verkopen er meestal honderden tegelijk aan een vleesfabriek’ zei Ketut bezorgd. ‘En slachten, dat is zeker niet toegestaan.’

Pak Gelgel dacht na en zei: ‘Ketut, ik heb wel gehoord dat je in sommige landen geen honden mag slachten, maar varkens… ‘Pak Gelgel at graag hond, hij was vooral gek op anjing kintamani, een Balinees hondenras dat bekend staat om z’n stoere karakter en z’n stevige vlees.

Hoger in de bergen werden de boerderijen kleiner, ambachtelijker en temidden van bloeiende alpenweides liepen opeens roze krulstaarten rond, honderd procent eco, garandeerde de boer. Tevreden trok Pak Gelgel de knip, bond de poten bij elkaar, spartelend en schreeuwend verdween de babi in de achterbak.

Eén keer hadden de zussen gegeten bij een buurvrouw. Thuis deden ze verslag: ‘We kregen aardappels, gekookt zonder kruiden, slierten kool, rauw, daarbij varkensvlees maar niet te vergelijken met onze babi guling. We hebben maar een paar happen genomen, buiten hebben we overgegeven.’

Pak Gelgel knikte, geen wonder dat de mensen hier er zo bleek en ongelukkig uitzien, hun eten is vreselijk, ze hebben geen goden en rennen door het leven met hun horloge en telefoon in de hand.

Zoon Ketut knikte, hij had net op youtube een video gezien waarin een beroemde psychiater uitlegde dat de westerse mensen tenonder gingen aan stress. Ze waren verleerd om niets te doen was de verklaring van deze geleerde man.*

‘Zo moeilijk is dat toch niet,’ mompelde Pak Gelgel halfslapend. Hij was net begonnen aan zijn middagdutje. ‘Wij Balinezen hebben er zelfs een woord voor, nietwaar zus?’ ‘Je bedoelt ‘bengong.’ Maar Pak Gelgel was al onder zeil.

Die nacht stond Pak Gelgel voor dag en dauw op, zoals hij gewend was op de dag voor Galungan. Een dag die overal in Bali wordt gevierd met een belangrijke ceremonie, dus met geroosterd varken, babi guling.

Het was nog donker, vier uur ‘s nachts, het maanlicht glinsterde over het meer van Genève, toen Pak Gelgel zachtjes de garagedeur opendeed, een mes in zijn hand. Het varken knorde in zijn tijdelijke hok en kreeg een bak met voer, meel, rijst, zelfs melk omdat een galgemaal lekker moet zijn. Het kostte Gelgel niet veel moeite de poten aan elkaar te binden, normaal een karweitje voor een paar sterke mannen. Het is een rustig varken, dacht hij, een `Zwitsers eco – varken zonder ervaring met Balinese tradities, terwijl hij zijn mes onder in de keel stak en draaide om de luchtpijp door te snijden. Hij wist het precies, had het honderden keren gedaan en kende het wanhopig gekrijs van het stervend varken dat weinig bloed verloor.

De familie hoorde het ook, draaide zich nogeens om behalve één zus die een teil water ging opzetten.

De buren, tot tien villa’s verder, zaten rechtop in bed, overal gingen lichten aan en het duurde precies drie minuten en vijftien seconden voordat er twee politie – auto’s en een ambulance met gillende sirene’s voor het hek stonden. Het varken was stil en werd, een prop in zijn kont, opengesneden. De darmen werden onbeschadigd in één pakket naar buiten getrokken, daaraan herken je de vakman, hart, lever en nieren volgden. Zoon Ketut stelde de politie gerust. Niets aan de hand, mijn vader heeft een varken geslacht, keurig, zoals het hoort volgens de Balinese traditie. Een Turk die een geit slachtte in een achterbuurt zou onmiddellijk gearresteerd zijn, maar de politie wist: in deze buurt moet je voorzichtig zijn, wie weet is de man ambassadeur van één of ander exotisch land en dan heb je zo een diplomatieke rel. ‘We komen later vandaag wel terug, gutenabend.’

De familie was er druk mee, bakken met bloed werden vermengd met kokos en kruiden met als resultaat lawar, een Balinese specialiteit. Misschien was het een idee wat buren uit te nodigen, stelde een zus voor. Dan kunnen we gelijk vragen of ze ook aan de offerceremonie willen deelnemen. Banten (offers) werden gemaakt, mandjes met fruit en eieren, bloemen, gebraden kippen en opgestapeld bij de huistempel, in het midden de babi guling, die star over het meer van Genève staarde, een appel in zijn bek.

De buren waren door de politie gerustgesteld, er was niemand vermoord, er was een varken geslacht. Ja, dat kon niet, maar dat had nu even geen prioriteit. Druk, druk, druk…

Met het nachtelijk gekrijs in gedachten en de stank en rookwolken van het grillen daarna bedankten de buren voor de invitatie.

Het feest de volgende dag was er niet minder om. Galungan aan het meer van Genève, Johann en Ingrid Goldmann kwamen met opa Goldmann, kinderen en aanhang, er werd gegeten en gedronken, geofferd en gebeden. De Zwitsers volgden de aanwijzingen van Ketut, tijdens het bidden werden de handen geheven met bloemblaadje, daarna zonder bloemblaadje. Ook met het eten werden de Balinese tradities gevolgd. Op een kleed aan de waterkant werd uit grote schalen met de hand gegeten, de voorraad palmwijn en arak van Pa werd aangesproken. ‘Ja,’ zeiden de Zwitsers lachend, ‘het is even wennen maar wel heel gezellig.’ De Balinese dames leerden de Zwitserse dames masseren, opa Goldmann zetten z’n laatste tanden glunderend in een stuk babi, pak Gelgel wierp de vraag op waar hij hanen kon kopen, want een hanengevecht, dat ontbrak er nog aan. Hij zou iedereen uitnodigen te komen kijken als het zover was. De kinderen Goldmann, open voor andere culturen, keken nu toch bedenkelijk. Hanengevechten? Pak Gelgel legde uit: ‘vroeger vochten de Balinezen met elkaar, toen zeiden de goden: het is beter de hanen te laten vechten.’ De Goldmannetjes knikten vol bewondering over zoveel Balinese wijsheid.

De zon zakte weg achter de horizon van het meer, Pak Gelgel verkeerde zichtbaar in de bengongmodus, de gasten vertrokken en voor opa Goldmann werd een taxi gebeld. Hij ging terug naar een tehuis waar heel goed voor hem werd gezorgd, zo werd verteld. De zussen vroegen om uitleg en begrepen dat hij naar het ziekenhuis moest.

Terwijl de Zwitsers de volgende dag stipt op tijd naar hun werk gingen om in banken en fabrieken zo hard te werken dat ze ‘s avonds afgemat thuiskwamen en naar de fles grepen, draaide de familie Gelgel zich nogeens om. De dag na Galungan heet Manis Galungan. Manis betekent zoet, het was een dag om te relaxen na de vermoeienissen van Galungan. De familie maakte een tochtje door de bergen – waarbij pak Gelgel naar buiten tuurde, maar geen haan ontwaarde – en ging ‘s middags in de bengongstand, starend ovër het eindeloze meer van Genève.

Bij het gezamenlijk avondmaal werd de viering van Galungan doorgenomen. Zwitsers waren aardige mensen en bereid zich aan te passen en te leren, was de conclusie. Zo was dat bidden lang niet slecht gegaan en niemand vroeg om mes en vork. Maar er was nog een lange weg te gaan. Ketut vertelde uit zijn studie: ‘Dat heet een cultuurveranderingsproces’ en dat kon jaren duren. En opa Goldmann, die schat, hoe zat dat nou precies? Ketut legde uit waarop de zussen in snikken uitbarsten, Pak Gelgel wit wegtrok en vroeg: ‘Moeten we de politie niet bellen?’ Ketut legde het nog een keer uit: ‘De mensen hier moeten vreselijk hard werken, man en vrouw, dus hebben ze geen tijd om voor oude mensen te zorgen, trouwens ook niet voor hun baby’s en kinderen, die gaan ook naar een tehuis. Alleen komen die ‘s avonds weer thuis. Dan gaan ze naar hun eigen kamer, die is vol met computers waar ze spelletjes op doen. Ook baby’s hebben een eigen kamer.

De familieleden keken elkaar verbijsterd aan. Wat een vreselijk leven leiden die mensen, ze hebben geen goden, na hun dood is er niets, als baby slapen ze niet bij hun ouders, als kind zitten in een tehuis, in het ziekenhuis mag de familie niet bij ze blijven, als volwassene moeten ze zo hard werken dat ze stress krijgen, als ze oud zijn moeten ze weg en hun eten… nu sprongen ook bij Pak Gelgel de tranen in de ogen en hij zei: ‘We gaan doen wat de bule ook doen, we richten een yayasan op, dit gun je niemand, het is mensonterend. Ik schenk een kilo goud per maand, voor cursussen koken, ouderenzorg, gedragsverandering en ontspanningsoefeningen.

Ketut knikte, goed plan pak, het onderdeel ‘hoe kom ik in de bengongmodus’ kunt u zelf verzorgen. Weet je pak, wat ik steeds minder begrijp, de Zwitsers die het kunnen betalen ontvluchten hun land op zoek naar geluk in ons mooie Bali en ze zijn nog niet geland of ze willen ons veranderen. We moeten stoppen met hanengevechten, mogen geen hond meer eten, geen vuurtjes stoken, moeten hun taal leren, op tijd komen en ga maar door. Pak Gelgel knikte instemmend, schudde zijn wijze hoofd en ging in de bengongmodus, waar wijsheid en rust is te vinden. Dat weten Zwitsers niet, nog niet.

 

 

Leave a Reply